Tuinbonen moeten gedopt worden, dit wil zeggen dat je eerst de bonen uit de peul haalt, die bonen eet je dan. De peulen van deze soort bevatten elk 3 tot 4 lichtroze boontjes met een verfijnde smaak. Plukken we ze jong dan behouden ze ook gekookt hun kleur. Tuinbonen zijn een bron van vitamine B1, foliumzuur en vezels.
JAN | FEB | MAA | APR | MEI | JUN | JUL | AUG | SEP | OKT | NOV | DEC |
JAN | FEB | MAA | APR | MEI | JUN | JUL | AUG | SEP | OKT | NOV | DEC |
Tuinbonen groeien eigenlijk op alle grondsoorten, zelfs arme gronden. De planten vragen wel wat voedingsstoffen, die kun je geven door in de winter compost toe te voegen aan de grond en dan kort voor het planten nog te bemesten met een organische meststof. Bij een te zure grond is bekalken noodzakelijk.
Het grootste probleem vormt de zwarte bonenluis. Plant je vroeg (vanaf maart) dan is de kans op problemen kleiner. Heb je toch af te rekenen met luizen, dan kun je de plant toppen, de overgebleven luizen sproeien we af met een sterke waterstraal. Het planten van dille of bonenkruid tussen de tuinbonen kan een aantasting voorkomen.
Een ander, minder frequent, probleem is de bladrandkever. De kevers vreten aan de bladranden, al valt die schade meestal wel mee. De larven leven in de grond en knagen daar aan de wortels en wortelknobbeltjes, dit kan voor aanzienlijk meer schade zorgen. Bij voldoende vruchtafwisseling (1 maal om de 4 tot 6 jaar op hetzelfde perceel telen) zou deze kever geen problemen mogen geven.
Oogst de bonen zodra ze groot genoeg zijn. We kunnen de boontjes na de oogst nog enkele dagen bewaren in de peul. Ook kunnen we ze rauw invriezen (wel eerst doppen).
We kunnen de boontjes ook dubbeldoppen, dit wil zeggen dat we de boontjes ook nog uit hun vliesjes doppen. Het vergt wat tijd, maar zo verdwijnt de typische licht-bittere smaak.